Den Haag Centraal, 16:44. De NS heeft weer eens de helft van het treinstel elders laten staan. Omdat de intercity naar Amsterdam dan altijd schreeuwend druk is—en vooral omdat ik in een volgestouwde coupé niet aan schrijven toe kom—geef ik bij de automaat nog snel het extra geld uit voor een upgrade naar eerste klas. Net op tijd zijg ik neer om een comfortabele stoel met ruimte om me heen voor mijn typende ellebogen, en ga aan het werk.
Op station Leiden komen twee keurige dames van rond de veertig de coupé binnen. Met besmuikte bravoure zegt de brunette in het wilde weg:
Toch was de manifestatie Nederland Vertaalt een leuke dag, met als hoogtepunt een vertaalworkshop met de overige genomineerden, andere inzenders en geïnteresseerden. Na een uitvoerige bespreking van de genomineerde vertalingen werden de deelnemers in kleine groepjes ingedeeld om ter plaatse een vertaling te maken van een Nederlands kinderliedje. Onze opdracht was het altijdgroene en surrealistische In de maneschijn.
De genomineerde vertalingen staan online; wie denk jij dat er wint?
Ik sta in het NRC!
Het Prins Bernhard Cultuurfonds reikt jaarlijks de Martinus Nijhoff Vertaalprijs uit voor de beste boekvertaling naar het Nederlands. Rondom de uitreiking van deze prijs organiseert het Fonds een vertaalwedstrijd in vijf talen/richtingen: Nederlands-Duits, Russisch-Nederlands, Engels-Nederlands, Nederlands-Engels en Frans-Nederlands.
Dit jaar was de Nederlands-Engelse opdracht het vertalen van de rockklassieker Blauw van The Scene*. Die worst was mij als Scene-fan te groot om te weerstaan. Een vertaling was zo gemaakt, en ergens in december stuurde ik mijn Blue in–om vervolgens de hele wedstrijd te vergeten.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad—en uit het feit dat de zaak überhaupt ooit is aangespannen—spreekt vooral een stuitende, van de realiteit losgekoppelde hebberigheid van de kant van de klagers. Dat mensen tot aan de Hoge Raad doorprocederen omdat hun minieme kans op een prijs destijds eigenlijk nog een heel klein beetje kleiner was, slaat mij met stomheid.
Dat is bijna net zo erg als de mensen die niet meededen aan de Postcodeloterij, en toch de brutale waanzin hadden om een zaak aan te spannen omdat hun buren hadden gewonnen.
Licht vereerd, sterk geamuseerd en een tikje geïrriteerd vond ik vanmiddag in mijn Twitter-meldingen deze Tweet van ene Luuk uit 1963, in reactie op mijn betoog tegen de noodzaak van Moslim-verontschuldigingen en het nemen van afstand van terrorisme door Moslims.
Direct na dit vriendelijke kattenbelletje heeft deze Luuk mij volledig geblokkeerd op Twitter (kan zelfs zijn berichtje niet terughalen). De volgende antwoorden kan ik dus helaas niet naar hem toe sturen. Ik gun mezelf echter wel het genoegen van het componeren ervan, en dan kan ik ze natuurlijk net zo goed met de hele wereld delen.
Veel te veel is al gezegd over de noodzaak—of zelfs de verplichting—van Moslims om de Charlie Hebdo-moorden te veroordelen en daar afstand van te nemen. De meest verleidelijke redenering daaromtrent, van filosoof Frank Meester in Het Parool van afgelopen zaterdag, is bewonderenswaardig pragmatisch: het is nu eenmaal zo dat het gedrag van enkelingen (of het nu skinheads zijn of fundamentalistische moslims) de perceptie van velen bepaalt. Als herkenbare Moslim word je geassocieerd met de daden van je geloofsgenoten; dat kan je alleen vermijden door uitdrukkelijk afstand te nemen.
Maar dat is natuurlijk de omgekeerde wereld. Het begint ermee dat een meerderheid van onnozelen ervoor kiest om alle Moslims over een kam te scheren, in plaats van zich te realiseren dat de djellaba-dragende buurman, de uitbater van de buurtsuper, en de oogarts met de Arabische achternaam net zo weinig relatie hebben met Charlie Hebdo als zijzelf met de IRA of de Unabomber. Dat is de verwerpelijke essentie van discriminatie en racisme: een hele groep veroordelen op basis van het gedrag van enkelen die toevallig van diezelfde groep lid zijn.
5 januari 2016: Een jaar later blijkt Marieke ten Cate van het Kindervoedingscentrum, die na het terugstorten van mijn geld haar leven beloofde te beteren, inderdaad iets te hebben veranderd. Het PDF-pamfletje waar het om draait, dat een jaar geleden voor €27,00 werd verkocht, gaat nu over de digitale toonbank “ván €39,95 vóór €27,00”. Om deze schaamteloosheid te vieren heb ik het kadootje aan het eind van dit bericht in ere hersteld.
De wonderen zijn de wereld nog niet uit. Achtendertig uur nadat ik dit stuk had geplaatst (en Marieke ten Cate van het Kindervoedingscentrum daarvan op de hoogte had gesteld), kreeg ik een bericht van haar met een gepast niveau van schuldbewustzijn en verontschuldiging over de zeer late reactie, en met het aanbod van onmiddelijke restitutie van het aankoopbedrag. En verhip, een halve dag later verscheen het bedrag zowaar op mijn bankrekening.
Dit stuk blijft echter staan, zij het in geredigeerde vorm. Excuses en terugstorten maken immers weliswaar de niet-goed-geld-terug-garantie waar, maar doen niets aan de abominabele kwaliteit van het boek, of de schandalige prijsstelling ervan.
Wat is er verwerpelijker dan…
Nu ja, er zijn uiteraard vele dingen verwerpelijker. Niettemin scoort het oplichten van wanhopige jonge ouders en het verbreken van onvoorwaardelijke geld-teruggaranties, zoals Marieke ten Cate van het Kindervoedingscentrum deed, hoog op ongeveer halverwege de schaal van verwerpelijkheid, als je het mij vraagt.
Dit verhaal klinkt wellicht bekend als je zelf ook kleine kinderen hebt (gehad). Het is etenstijd, maar je kleuter houdt stellig vol dat hij vandaag het gerecht helemáál niet lust dat hij vorige week nog met volle overgave heeft gegeten, eet vervolgens niet verder na het eerste microscopische hapje, krijgt een driftbui, gooit met bestek, serviesgoed en waterbekers, en maakt van etenstijd een terugkerende Hel aan tafel.
Onlangs kreeg ik vreselijke digitale ruzie met A. Geappte scheldpartijen, steeds langere e-mails vol argumenten en verwijten over en weer, felle passie en ijskoude redelijkheid, culminerend in een dikke streep onder de vriendschap: zo’n ruzie. Dankzij die ruzie weet ik weer waarom de stenen boekwinkel nog onverminderd bestaansrecht heeft, en dat hopelijk ook altijd zal behouden.
Het begon onschuldig. Dacht ik. Ik wil mijn boeken verkopen, en verwijs mensen daartoe graag naar Bol.com, niet omdat mijn boeken daar leverbaar zijn (want dat zijn ze bij de webwinkels van álle boekhandels), ook niet omdat Bol lage verzendkosten hanteert (want van de andere boekwinkels weet ik dat niet eens), maar domweg omdat Bol mij geld geeft als ik klanten naar ze doorstuur. Met enige regelmaat plaats ik dus berichtjes in mijn Twitter-feed en op mijn Facebook-pagina dat mijn boeken nog steeds verkrijgbaar zijn, met een link naar de werken zelf bij Bol.com.
Zo ook twee weken geleden.
Binnen tien minuten was A in de digitale pen geklommen om mij per WhatsApp voor rotte vis uit te maken.
Begrijp me niet verkeerd: Ik houd van het Internet en wat het heeft gedaan voor de vrijheid van informatie en vrijheid van meningsuiting. Geen andere menselijke uitvinding heeft de soort zozeer vooruit geholpen.*
Maar de keerzijde van vrijheid is natuurlijk dat het vrijheid is voor iedereen. Dat is met name op Twitter een keerzijde, waar de limiet van 140 tekens de noodzaak—of zelfs maar de ruimte—wegneemt voor nuance.
Aanschouwelijk voorbeeld: een recente discussie met een activist waarin ik verzeild raakte nadat ik deze tweet had uitgestuurd over het Eurovisie Songfestival:
Deze vrij onschuldige—zij het chauvinistische—opmerking, die bedoeld was om over te brengen dat Conchita’s overwinning politiek en moreel was, niet artistiek of muzikaal, leidde tot onderstaande dialoog, die me op sommige punten irriteerde, af en toe ziedend maakte, bijna constant het hoofd liet schudden, maar uiteindelijk liet schaterlachen.