Een Rustig Kopje Koffie

Met een tevreden zucht zeeg ik neer op mijn plek. Mijn verse bakkie vond een plekje op het tafeltje, samen met mijn verzameling warme broodjes. Het was 6:20, zelfs voor mijn doen vroeg, en ik had met gemak de directe Intercity naar Den Haag gehaald, met nog tijd over om een snel ontbijt te verwerven voor ik moest instappen. Ik nam een hap van mijn saucijzenbroodje en voelde aan mijn koffiebeker, maar moest constateren dat de koffie nog te heet was voor dat hemelse eerste slokje van de ochtend. Ik opende mijn Kindle en las verder waar ik gisteravond was gebleven, terwijl ik happen saucijs wegkauwde. De speakers kwamen krakend tot leven toen de hoofdconducteur de eindbestemming aankondigde. Daarna waren het geluid van mijn gekauw en het klikken van de bladerknoppen van de Kindle bijna luid in de rustgevende stilte van de Stiltecoupé.

stilte Ah, die stiltecoupés. Een paar jaar geleden waren die als welkome toevoeging in de NS-treinen verschenen, om forenzen en andere vaste passagiers, en zelfs incidentele reizigers met een voorliefde voor rust en stilte, een kans te bieden om rustig te werken, lezen, of zelfs maar uit het raam te staren, zonder dat enige geluiden de stilte zouden verstoren. De coupés waren duidelijk gemarkeerd in meerdere talen met de woorden “silence / stilte” op alle ramen, en waren bedoeld om een oase van rust te bieden aan iedereen die dat nodig had.

Maar dit is Nederland.

In Duitsland zouden mensen het concept waarschijnlijk respecteren uit puur ontzag voor regels. In België is het basisniveau van beleefde consideratie volgens mij voldoende garantie van de afwezigheid van geluid. In de VS zou het treinpersoneel waarschijnlijk de stilte handhaven, op dezelfde manier als Nederlandse conducteurs dat absoluut niet doen. De metro van Tokyo zou ook stil blijven, al was het maar omdat die zo druk is dat niemand adem heeft om geluid te maken.

Maar Nederlanders, die zich verder voorstaan op hun ruimdenkendheid en universele tolerantie, zijn vreselijk als het aankomt op eenvoudige, dagelijkse wederzijdse consideratie. Het zit niet in hun natuur om zich te houden aan regels waar ze zelf niets in zien, lijkt het; dat er anderen zijn die hun respect voor de regels op prijs zouden stellen, wordt als irrelevant beschouwd. We zijn als natie vrijgevig, en ruimdenkend over sociale en globale kwesties, maar we sluiten algauw onze geest en worden egoïstisch als de waarden die we zo hoog hebben zitten daadwerkelijk onze individuele vrijheden lijken te bedreigen.

Dus stil zijn in stiltecoupés? Dacht het niet!

Passagiers gedragen zich er niet anders dan in elke andere coupé. De meerderheid blijft stil, omdat passagiers nu eenmaal meestal stil zijn in de trein. Sommigen praten zachtjes, sommigen praten hard en sommigen maken lawaai op een verbazingwekkend groot scala aan manieren.

Een groep forenzen reist elke werkdag van Amsterdam Centraal naar Amsterdam Sloterdijk, om aan de slag te gaan bij de Belastingdienst. Om redenen die ik niet kan doorgronden staan ze erop om in de stiltecoupé te gaan zitten, en daar elke keer weer luidop te praten, dezelfde oudbakke onderbroekengrappen te debiteren, en dezelfde schurende schaters te laten horen. Verzoeken om stilte worden met spot en onbeschoftheid beantwoord.

Andere mensen hebben serieus tegen me volgehouden dat “stilte” niet daadwerkelijk “stilte” betekent, en dat ik ergens anders moet gaan zitten als ik last van ze heb. Ik heb medepassagiers gehad die hun iPod zo hard hadden staan dat ik hun muziek kon horen op een niveau dat onaangenaam zou zijn als het mijn eigen koptelefoon was, en die me afblaften als ik beleefd vroeg of het volume omlaag kon (“Nee, hij staat helemaal niet hard, en als je er last van hebt rot je maar op!”). Ik heb lawaaierige studententypes gezien die in een vrijwel lege trein toch op de armleuningen van het zitje tegenover me gingen hangen, en mijn verzoeken om de stilte te respecteren beantwoordden met domme grijnzen of ongeremd spottend gelach.

Eigenlijk is het enige verschil tussen de stiltecoupé en de rest van de trein dat passagiers in de stiltecoupés geïrriteerd en gefrustreerd raken omdat de stickers op de ramen onrealistische verwachtingen wekken. Erger nog: elders in de trein worden de stiltecoupés als excuus gebruikt voor stuitende lawaaierigheid, met de smoes dat “als je er last van hebt, je toch lekker in de stiltecoupé kan gaan zitten?”

Dus misschien was ik niet optimaal mentaal voorbereid toen ik mijn net afgekoelde koffie wilde gaan drinken, en twee dames van de Schipholbeveiliging aan de overkant van het gangpad kwamen zitten en hun hersenloze gesprek voortzetten op een volume dat meer geschikt was voor een stadionconcert. Mijn bloeddruk schoot omhoog en dat was niet van de koffie.

Ik haalde diep adem en bracht mezelf in herinnering dat beleefde diplomatie altijd beter werkt dan confrontatie. Ik stond op, bewoog me stilletjes naar hun zitje, en zei in een goed verstaanbare fluister:

“Pardon, jullie hebben vast de tekst op het raam niet gezien, maar dit is een stiltecoupé. Als je wilt praten, wil je dan alsjeblieft ergens anders gaan zitten?”

Ze keken me aan alsof ik ze voor een onfatsoenlijk feest had uitgenodigd. De dichstbijzijnde vrouw, een dikke, verfomfaaide dwerg in de veertig, maakte geluiden die ik als mopperende instemming interpreteerde. En inderdaad, toen ik terugliep naar mijn koffie onder een bombardement van goedkeurende knikjes van de andere passagiers, was het gesprek van de twee beveiligsters stilgevallen. Een paar seconden later echter waren ze weer in gesprek, zij het op een lager volume.

Met een inwendige zucht liep ik naar de babbeldames terug.

“Het spijt me als ik onduidelijk ben geweest. Het woord ‘stilte’ betekent hier ook echt ‘stilte’. Ik weet zeker dat er nog vele andere zitplaatsen vrij zijn, waar jullie naar hartelust kunnen praten. Maar als je hier blijft zitten, wil ik jullie verzoeken om de stilte te respecteren.”

Fomfaai bleek het type te zijn dat door een zwaar en onaangenaam leven heeft geleerd om altijd de tegenaanval in te zetten met meer woorden en volume dan de kennelijke aanvaller. Ik hield mezelf overeind tijdens haar verbale storm, die bij analyse neerkwam op: “Wij praten waar we willen, en als je daar bezwaar tegen hebt rot je maar op.” Toen ze echter verder spraken, was dat nog maar op luide fluistertoon.

Omdat daden meer zeggen dan woorden, besloot ik dat mijn interventies het gewenste effect hadden, zij het in kleine stapjes, en sprak ik ze weer aan om uit te leggen dat fluisteren nog steeds geen stilte is. Fomfaai antwoordde dat in haar ogen de woorden “silence / stilte” op de ramen feitelijk niet bedoeld waren om “stilte” te manen. Ik legde haar uit dat de NS heus “stilte” bedoelde, aangezien het woord letterlijk die betekenis heeft, en aangezien de hoofdconducteur dat net nog had omgeroepen. Toen veranderde ze van taktiek en weigerde zonder meer, op basis van geen-reet-kunnen-schelen.

Toen sloeg ik door.


Ik trok mezelf terug op mijn plek en controleerde dat mijn koffie inderdaad op drinktemperatuur was en geen pijn meer deed in mijn mond. Toen benaderde ik Fomfaai en haar maatje voor de laatste keer. Op mijn meest beleefde, prettige fluistertoon vertelde ik haar:

“Over iets van een minuut kom ik overeind om naar een andere coupé te gaan, omdat ik te veel last heb van jouw lawaai en onbeschoftheid. Ik kom dan langs jullie zitje, en ik voorspel dat de kans aanzienlijk is dat ik struikel en mijn koffie over je heen mors. Als je dat risico wilt vermijden, en je uniform vrij wilt houden van koffievlekken, is het denk ik een goed idee om zelf naar een andere coupé te gaan.”

Door woede met stomheid geslagen had Fomfaai geen repliek. Ik gaf haar mijn meest innemende glimlach en ging terug naar mijn plek, waar ik mijn spullen pakte en het deksel van mijn koffiebeker haalde. Toen maakte ik rechtsomkeert om te doen wat ik had aangekondigd. De twee veiligheidsdames zagen me komen en schroefden het volume van hun gesprek wat op, om mij te laten weten dat ze het nu haden over de teloorgang van de beschaving zoals gedemonstreerd door mijn onvoorstelbare onbeschoftheid; dit in tegenstelling tot hun volkomen redelijke opstelling.

Ik nam de paar stappen die me van hun zitplaats scheidden. Ik bleef nadrukkelijk staan, ving Fomfaai’s blik, en zei:

“Oeps.”

De koffie maakte een enorme, bevredigende vlek in haar lichtblauwe uniformblouse, en doorweekte haar strak gesteven donkerblauwe broek. Een guts raakte haar walkie-talkie, die met een plezierig gekraak stierf. Fomfaai sprong overeind met een onverstaanbare kreet, en drong naar me toe alsof ze me tegen de grond wilde werken.

“Mijn oprechte excuses,” zei ik met nog zo’n innemende glimlach, en gaf haar een zakdoekje. Haar gezicht werd vervaarlijk paars. Ze deed twee pogingen om nog iets te zeggen; toen stampte ze samen met haar metgezel heen in een wolk van razernij.

Met bevende benen ging ik weer zitten. Mijn broodjes waren koud en ik had geen koffie meer. De adrenaline in mijn aderen werd omgezet in vergif. Ik zat te trillen, gelijktijdig euforisch en vol afschuw, tot op zekere hoogte blij dat ik actie had ondernomen, maar ook geschokt over mijn bescheiden geweld, en bezorgd over nasleep en gevolgen. Er lag een absolute stilte over de coupé, zonder zelfs maar het geluid van omgeslagen pagina’s. Toen ik mijn hoofd durfde optillen, liet mijn fikse lengte me over de stoelen kijken, en zag ik dat alle gezichten mijn kant op stonden. Ik slikte. Mijn keel was uitgedroogd.

Toen tilde de man aan de overkant van het gangpad zijn handen boven zijn laptop en sloeg ze tegen elkaar. Hij herhaalde de beweging een keer, twee keer, nogmaals, tot duidelijk was dat hij applaudisseerde. De vrouw naast hem begon mee te doen, en ook achter me hoorde ik geklap starten. Even later had de stilte in de coupé plaats gemaakt voor een ovatie die minuten leek te duren. Ik voelde mijn wangen opwarmen en twee tranen biggelden over mijn wangen.

Na een tijdje viel het applaus langzaam stil. Meneer Laptop hield het langste vol, tot de vrouw hem tot stilte maande, wat tot algemene hilariteit leidde. Daarna werd de coupé weer stil, een comfortabele, ontspannen stilte deze keer, en ging ik achterover zitten in mijn stoel voor een hap van mijn koude saucijzenbroodje.

Plotseling verscheen een hoofd boven de stoel voor mij. Een arm voegde zich bij het hoofd. Ik kromp ineen, maar de hand aan het einde van de arm hield niets gevaarlijkers vast dan een beker koffie.

“Hier,” zei het hoofd, “voor jou.”

Woordeloos accepteerde ik de beker. Ik glimlachte met opgeheven wenkbrauwen, om te proberen mijn combinatie van dankbaarheid en verwarring over te brengen.

“Voor het geval dat,” zei het hoofd met een grijns, en verdween weer.

In de stilte nipte ik van mijn koffie, en was gelukkig.